woensdag 25 mei 2016

Een laatste keer



Vriend en collega John was niet altijd de gemakkelijkste, was stug te noemen. Zeker als zijn cluppie, Feyenoord, weer eens verloren had. Dan verschanste hij zich in zijn kamer en ik was zo'n beetje de enige die er toegang toe kreeg. Het weerhield anderen er niet van om briefjes onder zijn deur door te frommelen met teksten als "Feyenoord verliest Grimmig duel". De doelman van de tegenstander heette Fred Grim, dus dat leek waarschijnlijk een leuke woordspeling. Of: "Publiek zag geen Been in Feyenoord's optreden tegen Sparta", wat dan moest slaan op speler Mario Been, die waarschijnlijk een off-day had.

Samen waren we vaak over muziek aan het discussieren. Onze smaak was vergelijkbaar en wij wisten als experts natuurlijk heel goed wat het zou gaan maken in de toekomst. Allebei zagen we wel toekomst in een nieuw zangeresje, Madonna genaamd. John was eventueel bereid om haar manager te worden, naast de meidengroep die hij aan het opstarten was. Tja, we hadden wat fantasie, samen, zo vanachter de belasting-aangiften. Muziek was er bij hem met de paplepel in gegoten, zijn vader zong in het Omroepkoor. Zijn vader die grote bitterheid bij John had opgewekt. De man was niet meer, maar had John nooit vergeven dat hij zijn gymnasium-opleiding niet had afgemaakt, geen briljante studie had gevolgd en een mislukkeling was. Goed kon het dus niet meer komen tussen de twee.

John had waarschijnlijk het muzikale gehoor van zijn vader geerfd. Dat bleek maar al te goed als we door de straten van Hilversum liepen en hij zichtbaar leed als we een draaiorgel voorbij liepen. Met zijn vingers in de oren en "Godver-de-godver" roepend gingen we er dan langs, waarbij hij soms leek te gaan spugen in het geldbakje dat onder zijn neus werd gerammeld.
Straatmuzikanten werden toegeroepen dat ze zich moesten schamen om om geld te schooien met behulp van hun instrument. "Je zou mij moeten betalen dat ik dit moet aanhoren!"

Meestal waren we op weg naar het snookercentrum, of naar een van de cafeetjes met een biljart. Biljarten was een vreemd gedoe met ons: hij was dan aan het driebanden, terwijl ik een soort libre speelde. Voelde me een echte knoeier als ik hem aan het werk zag.
Ook hij prefereerde snookeren, waarbij ik wel een kans had. Het is totaal iets anders volgens hem en ik geloofde dat grif. Het was dan ook nog zaak om het wat op te fleuren met een lekker Belgisch biertje. Hij kwam dan echt los en we hadden de grootste lol samen.

John had een aparte bloedgroep en het lokale ziekenhuis maakte er grif gebruik van. Regelmatig werd hij gebeld om snel op te draven, werd meestal opgepikt met een auto of een taxi. Hij vond dat geen enkel probleem, genoot van het feit dat de rest van de dag voor hemzelf was en van het glas cognac dat hij altijd na afloop kreeg. Ik ging er altijd van uit dat de medici hem op zijn eigen gezondheid controleerden.
Op een gegeven moment bleek dit dus niet het geval. John bleek kanker te hebben, in twee vitale organen en het was nogal gevorderd ook. Het lokale ziekenhuis kon hem niet behandelen en hij belandde in het Anthony van Leeuwenhoek-ziekenhuis.

Ik bezocht hem daar en hij beklaagde zich over twee zaken: hij verveelde zich en hij haatte het dat het ziekenhuis in Amsterdam was gelegen. In de stad van het gehate Ajax, waarvan hij overigens nooit de naam uitsprak. Ik heb hem ooit de naam van de hoofdstad van Corsica laten uitspreken en hij sprak de rest van de dag niet meer tegen mij. Zelden zo gelachen. Hij wist het nog en verzekerde mij dat het nooit meer zou gebeuren.

John kwam weer thuis, bij zijn hoogbejaarde moeder waar hij alles voor deed wat in zijn kunnen lag. De manager van ons team en de collega's waren blij voor hem nadat het in een werkoverleg werd bekend gemaakt. "Hij lijkt aan de beterende hand." Ik wist wel beter, maar hield het maar zo. John zou het niet op prijs stellen als ik zou vertellen hoe het echt ging.

Hij belde mij een week later, stelde voor om middagje te gaan snookeren. Ik vroeg hem niet hoe het ging, vragen naar de bekende weg is niet mijn stijl. Het kon nog net: ik zou de week er op vertrekken naar Frankrijk, een paar weken op vakantie zijn.

Toen ik hem zag binnen komen in het snooker centrum, probeerde ik niet te laten zien dat ik schrok. Sinds de vorige keer dat ik hem zag, was hij duidelijk achteruit gegaan. Zijn haardos was bijna helemaal terug, maar kon het niet verdoezelen.

Na ons eerste potje riep hij uit dat hij een lekker biertje ging bestellen. "Het kan mij niks verblotekonten!" Hij genoot zichtbaar en er werd zelfs een tweede ronde besteld. Op een gegeven moment begon mijn vriend wat te ruiken. "Shit! Die klote-stoma!" Hij spurtte weg, kwam lachend terug. Maar er was toch wat veranderd, dat was duidelijk. Het vertrouwen was weg, de lol wat weggezakt en de zorgen terug. We maakten het potje wel af en namen toen afscheid.

Toen ik terugkwam van vakantie lag er een rouwkaart in de bus, ik was nog maar net op tijd voor de begrafenis. De dienst was vrij kort, naderhand heb ik nog wat gesproken met collega's. Alom was er verbazing: hij was nog zo jong, 49 en hij was zo sportief. Was een uitstekend middenafstandloper, die altijd in de prijzen liep op belastingdienstsportdagen. Volgens de manager was zijn overlijden wel heel erg plotseling: het leek net wat beter te gaan. Hij had pas nog een hele middag snooker gespeeld. Ik liet het verder maar onbesproken, zoals John het gewild had.
================================


vrijdag 20 mei 2016

De Verneder-nis



Op zich was Fred een hele aardige collega, maar er zaten wat bijzondere kantjes aan. Bewonderenswaardig vond ik het dat hij er altijd van uit ging dat hij onweerstaanbaar was voor vrouwen. Op zichzelf was hij al stevig gebouwd, maar het was duidelijk dat hij zijn bordje graag een keertje extra opschepte bij de warme maaltijd. Daarnaast was hij al op vrij jonge leeftijd het slachtoffer van wat collega Bram "de ziekte van Hedel" noemde. Bram was de gelukkige eigenaar van een medische encyclopedie op het Belastingkantoor. Soms raadpleegden wij hem en zijn boekwerken als er exorbitante bedragen op belastingaangiften prijkten wegens een bepaalde ziekte. De ziekte van Hedel kenmerkte zich volgens Bram door het hebben van meer haar op je kont dan op je schedel.

De stem van Fred was wel opmerkelijk: het was een diepe sonore stem, die als je hem hoorde deed denken aan die van een bekende tv-presentator met een heel ander postuur. "Wat denk jij hiervan?", vroeg hij op een zonnige zomerdag aan mij. Het was vrij gebruikelijk om elkaars kennis en intuitie te gebruiken. Hij liet me een staatje zien van investeringen in een bedrijfje, ergens in de binnenstad. Sommige dingen zouden inderdaad voor prive kunnen zijn, dat was ik met hem eens. "Vind je het de moeite waard om er veel aandacht aan te besteden?", vroeg ik. Het stelde alles bij elkaar geteld niet veel voor. En om nu op elke slak zout te gaan leggen in deze tijd van kosten-en-baten-analyses leek me niet raadzaam.

"Ik heb haar opgezocht op internet en op LinkedIn lijkt het mij een leuke dame. En ze heeft een mooie telefoonstem." De nijvere Fred had haar al gebeld en zelfs een afspraak gemaakt om een kijkje te nemen in het bedrijf. "Toe, ga morgen met me mee. Gaan we daarna ergens een biertje drinken." Hij had mijn zwakke plek gevonden.

De afspraak bleek al vroeg in de volgende middag te zijn, zelf had ik verder niet veel om handen en het zonnetje lokte. Ik ging dus mee, per fiets zodat er geen belemmeringen zouden zijn voor de rest van de middag. Onderweg zagen we op een terrasje wat collega's zitten waarvan wij wisten dat ze een grote zaak aan het onderzoeken waren, wellicht een grote fraude. We zwaaiden vrolijk naar elkaar: "Op naar een bedrijfsbezoek!"riep Fred naar de zon-genieters. "Tuurlijk!", riepen ze in koor.

Het bedrijf wat Fred wilde bezoeken, zat in een prachtig karakteristiek pand. De - het moet gezegd - aantrekkelijke dame leidde ons rond en wees ons de investeringen aan. Fred zette plichtsgetrouw vinkjes op de lijst, die hij zo handig had geprint. Het ging trappetje op en trappetje af in het middeleeuwse pand en spoedig was het duidelijk dat zij vond dat het klaar was.
"Waar is het koffie-apparaat en de audio?", vroeg Fred streng.
Ze kreeg een kleur: "Die staan tijdelijk in het prive-deel van het huis. Tijdelijk, omdat de onze kapot zijn gegaan." Het leek er op dat haar deodorant haar in de steek liet; het was vrij benauwd aan het worden in het pand, misschien ook werd ze wat zenuwachtig van die loerende ambtenaren.
"Tja, dan hebben we toch een probleem", oordeelde Fred, "Ik ga dit corrigeren."
"Ik begrijp het", reageerde ze deemoedig.

De dame bood ons nog koffie aan, maar Fred deelde haar goedmoedig mee dat we haar niet langer zouden ophouden. We groetten, verlieten het pand en beklommen onze fietsen. Op weg naar de kroeg was Fred wat stil, hij dacht duidelijk na over het afgelopen uurtje. Dat bleek toen we achter ons eerste glas zaten.
"Zag je hoe nederig ze werd? Als jij er niet bij was geweest, had ik er zo kunnen nemen. Ik ken die types, die willen maar wat graag. En het liefste nog als het vernederend is. Hup, zo in een van die nissen. Ik kon gewoon ruiken dat ze wilde." Hij begon er bijna van te sputteren, zijn lippen vol schuim van het bier.

"Ik denk dat ik een hele geschikte voor je zag: een echte verneder-nis", lachte ik, niet bepaald serieus. Hij nam een slok van zijn bier en werd even stil, dacht waarschijnlijk nog even terug aan de nissen en welke ik bedoelde. Ikzelf moest denken aan zijn vrouw en drie kleine kindertjes, die thuis op hem zouden wachten.
==========================================

woensdag 4 mei 2016

Kapitein Haak



Op onze Inspectie der Directe Belastingen en Accijnzen waren er twee die een beetje buitenissig waren: Mieke en ikzelf. Ik had zoiets nooit verwacht, maar men vond dat ik bekakt praatte. Ik had duidelijk pretenties en werd maar moeizaam geaccepteerd. "Mijnheer Van der Laan" hadden ze mij herdoopt. Mieke had het eigenlijk moeilijker met haar Limburgs accent en haar ietwat andere kledij. Ik zag dat zelf niet zo, maar de andere dames bespraken haar kleding regelmatig als ze even naar het toilet was.

In die jaren kwam het regelmatig voor dat iemand van ons naar huis werd gestuurd om andere kleding aan te trekken. De jongemannen vanwege korte of halflange broeken, de dames vanwege te korte rokjes of te doorzichtige bloesjes. Zelf had ik daar geen last van, het kwam bij mij niet op om mijn knokige knietjes ten toon te stellen. Ik was allang blij dat mijn schouderlange haar werd getolereerd door het management.

Het personeel wisselde jarenlang amper; behalve de toegevoegde inspecteur kwam er nooit iemand bij en vertrok er ook niemand, onze ambities ten spijt. Na een inspecteur met een woeste baard en evenlang haar als ik had, kwam er heel iemand anders. De man heette Haack, wat er natuurlijk toe leidde dat we hem Kapitein Haak noemden op onze afdeling. Al gauw ging het verhaal rond dat de man nooit iets uitvoerde: stiekem was hij theologie aan het studeren. Waar deze wetenschap vandaan kwam weet ik niet, het zou afkomstig kunnen zijn van de schoonmaker/klusjesman die altijd alles van iedereen wist.

Het duurde ook niet lang voordat de dames elkaar waarschuwden. Haack had een trucje: hij liet de dames een dossier van zijn kast afhalen. Dat kon alleen maar door op een stoel te staan en Haack was dan zo galant om de stoel vast te houden. Voor de zekerheid. "Ja, ja..." zeiden de dames tegen elkaar, "Je zou er bijna een maxi-rok voor gaan aantrekken."

Om te proberen om iets van een carriere-sprong te kunnen maken, was het zaak om cursussen te volgen. Soms was je wekelijks een dag weg, maar soms ook was er blok van enkele dagen waarop je kennis kon vergaren. Zo kon het zijn, dat ik na een week afwezigheid terugkeerde op de Inspectie. Er bleek een soort burgeroorlog aan de gang te zijn. Ik zag Mieke huilend voorbij stormen en even later de rest van de collega's in ganzenpas naar het alom gevreesde Hoofd van Dienst gaan. De sous-chef wilde er het fijne van weten en riep me bij zich: "STEEG!" Ik kon hem niets wijzer maken.

Een half uurtje later kwam bijna iedereen terug, in bedrukte stemming en ik voelde wel aan dat ik beter niets kon vragen. Wel hoorde ik flarden gefluister over een briefje dat ze nooit hadden moeten schrijven. Ik vroeg me af waar Mieke was, misschien kon ik haar mijn bonkige schouders aanbieden om uit te huilen. Wij hadden immers geen ruzie en ik kon prima overweg met haar.
Aan het eind van de gang zag ik collega Joop vanaf de balustrade naar beneden kijken. Ik liep naar hem toe, misschien dat hij meer wist. Hij wees naar beneden. Daar zat Mieke. Naast Kapitein Haak, die troostend zijn arm om haar heen had.
"Dat valt me van hem mee,"zei ik. "Pff, zie je niet dat hij gewoon constant in haar bloesje zit te kijken."was de reactie. En ja, nu zag ik het ook.

Mieke heb ik na die dag niet meer op de Inspectie gezien, ik heb haar helemaal nooit meer gezien.
En Kapitein Haak? Ik zag jaren later een bekend gezicht in een nieuwsblad: het was de Heer Haack, de nieuwe secretaris-generaal van de gereformeerde synode.