donderdag 28 maart 2013

Reorganisatie

In een paar jaar tijd hadden we vijf collega's zien vertrekken uit ons team. Ons werk was het behandelen van bezwaarschriften en dat was een vrij secuur werk, waarbij het formeel-rechtelijke gedeelte veel tijd in beslag nam. Het is goed dat de burger beschermd wordt, maar soms zouden we willen dat het allemaal wat simpeler kon. Onze brieven bestonden voor drie-kwart uit formeel gedoe, de inhoudelijke kant van het verhaal kreeg heel wat minder aandacht. Geen wonder dus dat er geen vrijwilligers binnen het gebouw waren om onze gelederen te versterken. Al wat er aan versterking binnen kwam waren twee administratieve krachten die wat papierwerk en registratie-gerommel konden overnemen.

                                          Staatssecretaris Weekers

Het was dus geen wonder dat we achterstanden kregen. Maar er werd aandacht aan besteed, we kregen een nieuwe manager. Hij had verder geen idee waar we mee bezig waren, maar hij hield de voortgang van het werk in de gaten en tevens het ziekteverzuim. Het leidde tot het "oppoetsen van de resultaten", overzichten zagen er goed uit, maar waren niet echt gebaseerd op de werkelijkheid.
De achterstanden bleven oplopen, net als op andere kantoren van de Belastingdienst. Dit veroorzaakte vragen in de Tweede Kamer: de staatssecretaris werd op het matje geroepen. Er moest wat gebeuren!
Jan met de Pet zou het wel weten: meer mankracht. Maar zo dacht de politiek er niet over en het hoger management evenmin.

                                          Het Belastinggebouw

De oplossing werd snel gevonden. Reorganisatie! Landelijk werd besloten om het werk te centraliseren. Dat betekende dus dat in onze regio drie afdelingen, die alle met achterstanden kampten, werden samengevoegd.
In mijn ogen voeg je dan drie gaten samen tot één groot gat, maar het hoger management wist al van tevoren dat de reorganisatie een groot succes zou zijn.
Het idee was volkomen tegengesteld aan de mogelijkheden die er inmiddels waren om plaats-onafhankelijk te werken. Dankzij internet en andere communicatiemiddelen was het mogelijk om letterlijk overal je werk te doen. Maar er bleek weer eens een groot verschil te zijn tussen kunnen en willen. Het is management eigen om de boel lekker op een kluitje te hebben, met goed zicht op de werkenden.

En dus kreeg onze afdeling te horen dat we allemaal vrijwillig in de provinciehoofdstad zouden gaan werken.
Het zou voor ons allemaal minimaal één uur extra reizen betekenen, voor sommigen zelfs bijna twee. En een groot gedeelte van de reis zou gedaan moeten worden in overvolle bus. Dat zou regelmatig resulteren in een staanplaats. In plaats van werken op een kamer, die gedeeld werd door twee personen, zouden we op een grote zaal moeten gaan werken. Maar, werd er bij gezegd, er zou met persoonlijke omstandigheden rekening worden gehouden. Tijdens de vergadering waarin dit verkondigd werd, zag je de vraagtekens bij de medewerkers op de voorhoofden staan. En iedereen was het met elkaar eens: geen denken aan dat we daar naar tie zouden gaan!



De manager ging met ons allen apart in gesprek en er werd een vragenlijst afgewerkt. Je kon je bedenkingen en bezwaren tegen deze overplaatsing - die we geen overplaatsing mochten noemen - bij hem melden. Hij schreef het allemaal keurig op en bedacht zelf ook nog wat dingetjes erbij. Ik vond ze bij mij wat vergezocht, maar hij stond erop dat het werd vermeld. Mijn bezwaren waren van medische aard en ik vond dat zelf al voldoende om mij niet te verplaatsen. Het heen en weer reizen zou mij in moeilijkheden gaan brengen.
De gesprekken leidden tot veel tijdverlies en onrust, ieder voor zich bracht verslag uit aan de collega's.



De volgende stap bestond uit gesprekken met management laag 1. Onze manager zat in laag 2; er bestond ook nog een laag 0, maar dat waren mensen van een andere planeet.
Het management laag 1 had al laten weten dat ze met de betrokkenen zouden blijven praten tot ze besloten om vrijwillig "mee te gaan." Dus kregen sommige mensen wel vijf gesprekken waarin bedekte dreigementen werden geuit. Er zou "geen werk" voor achterblijvers zijn, het was erg slecht voor je carrière en meer van dat al. Het resulteerde in urenlange onderlinge gesprekken waarin de zorgen werden gedeeld. Het bleek een "gevecht" geworden van elke afzonderlijke medewerker tegen het complete management. Geen wonder dat er na een aantal maanden nog maar een paar onwilligen waren. Mijn kamergenoot was daar één van; ik herinner me nog goed hoe hij eens witheet van woede terug kwam van zo'n gesprek en linea recta naar huis ging.
Bij anderen werd sneller een oplossing, een compromis gevonden: ze mochten één dag op hun oude plek werken.



Inmiddels waren een aantal maanden verstreken, er was in februari gestart met de eerste gesprekken en de zaak moest op 1 juli rond zijn. Er waren nog twee weken te gaan en ik had nog niets gehoord, evenals een collega die zich met krukken moest verplaatsen. Kans op verbetering van haar situatie was er niet. Voor mij was het onbegrijpelijk dat het management ook haar zo lang in verwarring liet.
Ik kreeg een oproep voor een onderzoek door de bedrijfsarts wegens ziekte. Ik had al twee maanden geen dag verzuimd, dus dat kwam wat raar over. Vooral de dreigende taal die er op het formulier werd geuit over consequenties bij niet verschijnen, viel me rauw op het dak. Het was me al snel duidelijk dat er geen enkele rechtsgrond was om mij op te roepen, maar ik besloot wel te gaan. Iemand moest het management toch adviseren omtrent lichamelijke gebreken en dat was hij.



Bij binnenkomst bij de bedrijfsarts maakte ik duidelijk dat ik daar uit eigen beweging verscheen. Zijn brief was volkomen onjuist. Hij gaf het gelijk toe. De Irakese arts had geen kans gezien om de brief aan te passen.
Zijn Nederlands was vrij beroerd, evenals ons gesprek. Ik legde hem mijn situatie omstandig uit, eigenlijk zonder hoop dat hij er iets van zou begrijpen. Ik begreep zelf wel dat hij wilde zien wat mij mankeerde en ik deed wat hij verlangde en kleedde me gedeeltelijk uit. Je moet stekeblind zijn om niet te zien wat er mis is. Ja, dat was niet best. Dat zag hij ook wel. Maar terwijl ik me weer aankleedde verkondigde hij plotseling in keurig Nederlands: "Ik zie geen beletsel voor u om verplaatst te worden en heen en weer te reizen."
Het was zijn eerste en laatste volledige en correcte Nederlandse zin. Ik vond het maar raar.
Ik zou een verslag krijgen, begreep ik.



Het verslag kwam. Het heette "Evaluatie van Revalidatieperiode van de Medewerker".
En erin stonden toch heel wat van mijn woorden, maar waar de conclusie zou moeten zijn: Niet verplaatsen stond: Geen beletsel voor medewerker om verplaatst te worden en heen en weer te reizen.
Één exemplaar was naar mij gezonden en een ander exemplaar naar het hoger management. Er ging nog dezelfde dag een geïrriteerd mailtje van mij richting hoger management. Ik uitte mijn bedenkingen tegen dit document. Volgens mij had dit geen enkele waarde en ik bood de heren aan om één en ander toe te lichten.



Er waren nog acht dagen te gaan voor 1 juli. En de laatste week had ik verlof; ik zou weer naar Engeland gaan. De dagen gingen voorbij. Op een dag hadden we teamoverleg, onze manager was op vakantie gegaan. Een van ons moest het overleg leiden. Op onze vragen kon hij alleen antwoorden: "Ik weet net zo weinig als jullie." Een paar zaten erbij alsof ze elk ogenblik in tranen konden uitbarsten, anderen leken witheet van woede en bij de rest overheerste de berusting. Onverrichterzake gingen we maar weer uiteen.

Op één van de volgende dagen zat onze vorige manager op de kamer naast mij. Hij was inmiddels belast met heel ander werk, maar had ons al laten weten de hele gang van zaken schandalig te vinden. Hij liet me een mail zien bestemd voor het management, laag 0. Het was een vlammend betoog, waarin het management zelfs werd verweten over lijken te gaan. Op mijn advies werd de mail iets gematigd, maar het was nog altijd vreselijk fel. De volgende dag bleek hij al een reactie te hebben gekregen. Een waarschuwing van management laag 0 dat hij de mail niet mocht publiceren, anders zou dit kwalijke gevolgen hebben. Men was uiteraard niet blij toen hij liet weten dat de mail overal op ons netwerk was te lezen.



Het was de laatste dag voor mijn verlof, om vier uur de volgende dag zou ik naar Engeland gaan.
Mijn vorige manager zat tegenover mij te werken en ik probeerde nog gauw wat zaken af te handelen voordat het vijf uur was. De uren verstreken; hij was het met me eens dat het vreemd was dat ik nog niets had gehoord over mijn mail naar het management. Inmiddels was de afdeling al aan het inpakken: de volgende week zou iedereen verhuisd worden naar het kantoor in de provinciehoofdstad. Collega's vroegen of ik niets moest gaan pakken. Maar ik verkeerde nog steeds in onwetendheid over mijn lot.

Om vijf voor vijf was ik bezig mijn computer af te sluiten toen ik een mailtje hoorde binnenkomen. Voor de zekerheid ging ik toch even kijken. Het was een uitnodiging voor een gesprek met het management, om 15:30. Dus dit varkentje (ikzelf) zou binnen een half uur worden gewassen en dan kon ik daarna mijn frustraties in mijn week vakantie kwijt raken. Dit ging me te ver en ik belde naar de afzender, een secretaresse en schold haar stijf.
Mijn oude manager keek bevreemd toe: hij had me nog nooit boos gezien. De secretaresse vroeg me even te wachten en kwam binnen vijf minuten met een ander tijdstip: 11:30. "Kan nog net voordat de heren naar de andere vestiging gaan."



De volgende dag was ik er net zo aan toe als de collega's die ik eerder een gesprek had zien ingaan. Totaal opgefokt, de adrenaline spoot me de oren bijna uit. Ter bescherming van mezelf vroeg ik aan een collega of hij me niet wilde vergezellen en me tegenhouden als ik de heren managers dreigde te gaan aanvliegen. Gelukkig wilde hij dat wel en gelukkig ook vonden de heren managers dat goed.
De één had een agenda voor zijn neus liggen en de ander een wit vel papier. Ik kreeg eerst een heel verhaal te horen over het belang van de reorganisatie, over neuzen die één kant opstaan en meer van dat al.
Ik onderbrak het geraaskal en vroeg om over mijn situatie te praten.



Ze keken me onderzoekend aan. Ik vroeg of ze mijn formulier hadden gezien met de bedenkingen tegen de verplaatsing. Dat hadden ze duidelijk niet, het werd me helder dat van niemands formulier ook maar één letter was gelezen. "Maar we zitten hier wel maatwerk af te leveren!" werd me te kennen gegeven.
Ik schetste mijn verbazing over de gang van zaken bij de bedrijfsarts en vertelde over mijn situatie. Er werd met de hoofden geschud en ik werd nog bozer: ik verweet de heren mij in de WAO te drukken door hun beleid. De koppies gingen scheef. Ik gaf aan nog maar even te blijven werken; waarom mij die tijd onmogelijk gemaakt werd, was me niet duidelijk. "Hou oud ben je eigenlijk?" werd me gevraagd.



Ik was boos weggegaan, terwijl mijn collega bij de heren was gebleven. Op weg naar mijn kamer werd mij door anderen een aantal keren gevraagd hoe het gegaan was. Veel meer dan een woedend gesnuif bracht ik niet uit. Ik besloot om naar huis te gaan en begon mijn bureau leeg te ruimen. Eerst mijn computer uitzetten. Een nieuw bericht!
De collega, die met behulp van krukken moet lopen, stuurde me een e-mail waaruit bleek dat ze mocht blijven. Dat was fijn voor haar, maar niet meer dan logisch.



Plotseling kwamen de heren managers mijn kamer binnenlopen. "Je mag toch in dit kantoor blijven, we wisten niet dat je nog maar zo kort wilde blijven werken."
Ik kreeg zelfs te horen in welk team ik voorlopig zou worden geplaatst: mijn eigen team werd immers verplaatst. Sommige medewerkers feliciteerden mij. Ik vond het zelf een vreselijk droevig makende bedoening. Voordat ik vertrok regelde ik waar mijn spullen naar toe verhuisd zouden worden, zodat ik ze bij terugkomst weer zou kunnen vinden. Het was nog niet bekend waar mijn nieuwe werkplek zou zijn en welke taken ik zou krijgen.

Na een week heerlijk te zijn bijgekomen, kon ik inderdaad mijn spullen snel terug vinden. Een plekje vinden voor die spullen was een ander verhaal. Gelukkig was mijn nieuwe manager op vakantie en kon ik op zijn plaats zitten. Maar de situatie veranderde snel: binnen een week werd ik driemaal in een ander team geplaatst. Ik bleef maar heen en weer gaan met mijn spullen! Van de eerste naar de derde etage, dan weer een paar kamers verder en dan weer naar de eerste etage terug. Het meest wonderlijke was nog wel dat ik uiteindelijk op een kamer terecht kwam tegenover mijn voormalige kamer.
Maar ik vond alles best en had ook vrede met het inhoudelijk veel lichtere werk dat ik kreeg opgedragen.

                                          Staatssecretaris Weekers

Binnen een maand waren twee medewerkers van mijn oude team terug en anderen van het team zag ik meer en meer binnen ons gebouw.
Na een half jaar werden er alweer vragen gesteld in de Tweede Kamer: de achterstanden waren groter dan ooit. De staatssecretaris verkondigde dat er task-forces zouden komen omdat de achterstanden weg te buffelen. Elk kantoor moest een aantal mensen leveren.



En dus kreeg ik mijn laatste manager op bezoek. ook hij moest iemand leveren en hij dacht meteen aan mij.
Ik vond dat best, wilde het werk heus wel doen. Maar dan wel op mijn eigen plek. Natuurlijk mocht dit niet en werd er iemand anders aangewezen die eerst moest worden ingewerkt en zijn reistijd kreeg gecompenseerd met minder werktijd. De task-force zou eerst binnen drie maanden klaar zijn, dat werden er later vier en nog weer later zeven. En er werd wat druk op deze mensen gezet: misschien wilden ze wel in de provincie-hoofdstad blijven werken.



Inmiddels ben ik alweer acht maanden weg, heb nog geen moment heimwee gehad en zie geregeld negatieve berichten in de pers over de belastingdienst. Verder hoor ik geluiden over dat de medewerkers de vuile was vooral niet buiten mogen ophangen. Men wordt bang gemaakt om kritiek buiten de deur te spuwen.
De laatste berichten die ik lees zijn afkomstig van de vakbond waar ik als werkende lid van was. De medewerkers zien met lede ogen hoe slecht het eigenlijke werk tegenwoordig wordt gedaan.
Maar goed dat ik weg ben!

Het laatste bericht dat ik tegen kwam over de Belastingdienst: http://www.nu.nl/economie/3382792/belastingdienst-laat-35-miljard-euro-liggen.html
============================================================


woensdag 20 maart 2013

Mijnheer Cornelissen

Het management had besloten om onze aanpak wat persoonlijker te maken. En een onderdeel daarvan was het bezoeken van (nieuwe) belastingplichtigen. De ervaren medewerkers die dit zouden gaan doen, hadden dan meteen de kans om een eerste indruk op te doen en de bezochte personen in te delen in Groep A: geen aandacht nodig ; Groep B: heeft enige voorlichting nodig;  Groep C: ziet er niet vertrouwenwekkend uit, kans op veel fouten en sjoemelen met de regels; Groep D: potentiële fraudeurs.

Weliswaar had ik een schat aan ervaring, maar toch werd het nodig gevonden om mij niet alleen te laten gaan. Als typische "binnen-man" kwam ik bijna nooit bij de mensen thuis. En dus zou ik de eerste keren samen met een typische "buiten-man" op stap gaan. Het rapport zou ik wel zelf schrijven.
De eerste keer zou dit gaan plaatsvinden met Piet Cornelisse. Piet is zo'n tien jaar jonger dan ik, maar was al een jaar of vijf werkzaam als controle-ambtenaar.



Op de afgesproken dag kwam Piet me oppikken bij kantoor. Ik had mijn gewone kantoor-kloffie aan: spijkerbroek en een keurig overhemd. Toen ik in de auto stapte, zag ik uiteraard meteen het pak dat hij aan had. Het pak rook een beetje; ik kon aan de hand van de lucht me gewoon voorstellen hoe dit pak op zondag in de kerkbanken zat. Maar het had dus promotie gemaakt tot belastingen-pak.
Ik merkte dat Piet ook mij zat te bekijken, hij snoof erbij. Wij zeiden allebei niets, op kantoor hadden we elkaar ook nooit zoveel te vertellen. Ik probeerde een gesprek op gang te brengen, maar hij deed de radio op een nieuwszender. Geen behoefte: dat was duidelijk.



Het te bezoeken huis lag op een prachtige locatie, aan de rand van de Veluwe. De zon scheen volop door het gebladerte en er lag bijna een gouden glans over de bungalow. Ik stapte uit met mijn plastic tasje met schrijfblok en pennen en Piet pakte zijn aktetas van de achterbank en volgde mijn voorbeeld.
Ik drukte op de bel van de woning en Piet schoof zijn lijf tussen mij en de voordeur zodat zijn neus bijna het glas van de deur raakte.
Een man van ongeveer veertig jaar deed de deur open. "Ah, de heren van de Belastingdienst!"
Hij stak zijn hand uit en stelde zich voor: "Fred van Vleuten."
Piet accepteerde de hand en bromde: "Mijnheer Cornelisse".
En ik volgde: "Albert van der Steeg".



We werden vriendelijk verzocht om aan de eetkamer-tafel te gaan zitten en de heer Van Vleuten had er wat ordners en paperassen bijgehaald. En niet te vergeten: koffie.
Ik begon met te doen wat ik altijd doe: eerst het ijs proberen te breken. Mensen vertellen meer als ze een beetje op hun gemak zijn. En dus complimenteerde ik de man met de prachtige ligging van zijn huis. Hij had er wat bedenkingen bij: om de hoek was een on-officiële homo-ontmoetingsplaats die sommige klanten een beetje afschrikte. Ik wilde daar wel meer over weten: scheelde dat echt zoveel?
Terwijl ik mijn mond opentrok om ernaar te vragen, liet Piet van zich horen.
"Mijn persoontje wil graag snel over de zaken praten. Mag ik uw boekhouding zien?"

De rest van het gesprek had slechts betrekking op aspecten van boekhouding. Ik wachtte op een gelegenheid om meer over de onderneming te horen te krijgen, maar Piet besliste anders:
"Nou, ik denk dat we genoeg weten. Dank u wel voor de informatie."
Ik vond het wat raar om opnieuw te gaan beginnen en liet het maar zo.
We namen afscheid en ik bedankte nog voor de koffie.
In de auto vroeg ik Piet nog naar zijn plannen voor het weekend, maar ik kreeg slechts wat gegrom te horen.
De radio voorkwam opnieuw dat er een stilte viel. Toen Piet me bij kantoor afzette, bedankte ik hem voor de rit. "Hmph", zei Piet.

De volgende bezoekjes legde ik alleen af.
========================================================

vrijdag 8 maart 2013

Jacoba van Beieren

Op de kleinste afdeling van kantoor, de loonbelasting, werkte een gehandicapte jongedame. Ik vermoedde dat ze in haar jeugd polio had overleefd. Niemand vroeg ernaar en het was ook niet echt belangrijk. Ze sloeg zich manmoedig door alle problemen, kon aardig uit de voeten met haar stok, woonde zelfstandig en had een leuk klein autootje waarmee ze zich verplaatste. Of het nu kwam door pijn of door een opstandig karakter één ding was niet zo leuk: als je bij haar een gevoelige snaar raakte, kon ze uren doorschreeuwen over het onderwerp. En dan maakte het niet eens uit of je het nu wel of niet met haar eens was. En er waren vrij veel onderwerpen; ga die dan maar eens allemaal vermijden, dan wordt het wel erg stil! Door haar houding kreeg ze al snel de bijnaam Jacoba van Beieren, naar de roemruchte gravin van Holland ten tijde van de Hoekse en Kabeljauwse twisten.

                                                        Jacoba van Beieren

Soms waren de collega's het zat. Eens nam er één een tak mee uit het park achter het gebouw. Ze ging weer eens te keer en een ander pakte haar stok, die naast haar bureau stond en gaf hem door aan degene die iets verder zat.
Als je nu niet ophoudt met zeiken breek ik je stok doormidden!
Ze weigerde dat te geloven en het ging weer verder over een emancipatorische kwestie.
Dan moet je het zelf maar weten! En krak ging er iets doormidden. Uiteraard was het de tak, maar daar had onze Jacoba geen weet van. De tranen sprongen in haar ogen en nu ging het volume van haar stem op maximaal. Terwijl de chef van de afdeling ernaast binnenkwam, werd haar stok stiekem teruggezet. Jacoba vertelde wat er volgens haar gebeurd was. De chef onderbrak haar en wees naar de stok die gewoon naast haar stond.
Volgende keer eerst goed kijken voordat je begint te schreeuwen! en de chef vertrok weer.



Een andere keer tilden haar vier mannelijke collega's haar auto op en zetten hem om de hoek van de straat neer. Pas toen ze de politie aan het bellen was omdat de auto verdwenen was, werd ze geholpen om de auto terug te vinden. En werd haar verteld dat ze zeker vergeten was waar ze hem had neergezet.
Soms moest op mijn afdeling helpen en eens gooiden de jongens van afdeling dossiers haar stok achter de manshoge dossierkasten. Alleen met heel moeizaam klimwerk was hij terug te halen. Uiteindelijk werd dit door de zoon van de schoonmaker gedaan.
Een heel vervelend incident was toen het hele kantoor ijsvrij kreeg.
Jij niet! zei de chef de bureau, Jij kan immers niet schaatsen.
Het resulteerde in een berisping door het Hoofd van de Eenheid aan het adres van deze chef.



Om haar gezondheid te kunnen garanderen moest ze op een gegeven moment tien centimeter uitgerekt worden in het ziekenhuis. Dit was een pijnlijke en langdurige bedoening, ze moest uiteindelijk een jaar revalideren. Het zeer sociale Hoofd van de Eenheid hield haar een nieuw doel voor ogen: na terugkomst mocht ze mijn soort werk doen en hoefde de kamer op kantoor alleen nog met mij te delen. Die kamer was eigenlijk uit nood een vergaderzaal, maar het verloste haar in ieder geval van allerlei plagerijtjes.
Ik geloof dat dit haar erdoor moet hebben gesleept. Ik heb haar in haar ziekenhuisbed gezien, met gewichten aan haar hoofd en aan haar voeten. Dankzij het Hoofd van de Eenheid kon ze nog ergens naar toe leven.



Voor mij bleek het niet echt een genoegen om constant tegenover haar te zitten. Ik was inmiddels al redelijk ervaren in het werk en wilde haar best helpen, maar in de praktijk bleek dit best lastig.
Vroeg ze: Deze man trekt dit en dit en dit af. Mag dat?
Ik: Nee! Kijk maar in de wet, dit is uitgezonderd.
Zij: Ja, maar hij is gehandicapt!
Ik: Dan geldt nog altijd de wet.
Zij: Voor jou gemakkelijk, maar ik ben ook gehandicapt.
Ik: Jij moet gewoon de wet uitvoeren.
Gesnuif van de andere kant, ze legde haar pen neer en keek uit het raam.
Ik was het even zat, haalde een oude truc uit (stapeltje niet behandelde zaken tussen de reeds behandelde) en stond op. Nu pas zag ze dat ik best een grote stapel af  had.
Ik ga even weg, zei ik en liep de kamer af. Even met iemand anders praten, even bijkomen. De sfeer was alweer goed bedorven.
Toen ik terug kwam op het zaaltje was een collega van een hogere rang haar aan het helpen. Ze had duidelijk gehuild en riep En niemand helpt me! Dat leek me enigszins overdreven, ik had haar geholpen en nu werd ze alweer geholpen. Maar ook deze crisis werd weer overwonnen. Helaas volgden er nog vele.



Gelukkig duurde deze situatie niet lang. Zij kwam met een nieuwe collega op een nieuwe kamer te zitten. Met hem was er gelukkig een zeer goed klik. Ikzelf kwam - alweer uit nood - aan het einde te zitten van een doodlopende gang waar precies één bureau paste. Heerlijk alleen!

donderdag 7 maart 2013

Ik kan het niet

In de bijna veertig jaar dat ik bij de Belastingdienst werkte, heb ik verschillende malen meegemaakt dat het bestrijden van het niet-inleveren van belastingaangiften prioriteit kreeg. Na verloop van een aantal maanden zag je dan weer de aandacht voor dit fenomeen verflauwen en pas na een aantal jaren weer op de agenda terug keren. En dan was het weer extra bellen, schrijven en zelfs huisbezoek afleveren geblazen. De groep die op huisbezoek ging varieerde keer op keer. Het hing een beetje van de project-aanjagers af wie er deelnamen.


Het laatste jaar dat ik erbij betrokken was, is alweer wat jaren geleden. Maar ik zie het nog voor me. De huisbezoeken werden per brief aangekondigd en alleen als de belastingplichtigen afbelden, gingen we niet op pad. Maar zoals te voorspellen is: veelal stond je voor een gesloten deur of had degene die open deed, geen flauw idee wie de persoon was die je wilde spreken. Maar soms had je wel beet. Zoals de keer dat ik op bezoek ging achter het winkelcentrum Emiclaer in Amersfoort. Het ging om een goed lopend loodgieters-bedrijf. Het beeld dat het meestal gaat om a-sociale types is niet bepaald juist!



De deur van de nieuwbouwwoning werd opengedaan door een jonge, onberispelijk geklede mevrouw. Ik identificeerde mij en informeerde naar de man die op mijn lijstje stond. Ja, haar man was thuis en ze ging hem roepen. Ook de man was netjes en modern gekleed en hij keek schichtig om zich heen toen hij aan de deur kwam. Hij had liever dat ik even binnen kwam. Wat ik te zien kreeg van het huis, was werkelijk mooi. De gang en de woonkamer hadden iets weg van een toonkamer. Ik werd op de tweezitsbank naast de man geposteerd en hij vroeg zijn vrouw om koffie te zetten. In de hoek van de kamer zag ik een klein kindje met plastic blokken spelen.



De man keek me wat zenuwachtig aan en vroeg naar het doel van mijn komst.
Ik heb het idee dat u wel weet waarvoor ik kom, antwoordde ik.
Hij knikte en keek omlaag. Zijn vrouw was inmiddels weer terug, pakte een stoel en kwam erbij zitten.
Wat is er aan de hand?, vroeg ze.
Vertelt u het, of zal ik doen?, vroeg ik.
Omdat de man verder zweeg, stak ik maar van wal. Vertelde dat er al jaren geen aangiften werden gedaan en dat zijn onderneming gevaar liep. Vanwege hoge belastingaanslagen lag een faillissement op de loer. En dat was dus zonde, ik had het idee dat de aanslagen een stuk lager konden als wij de benodigde gegevens zouden krijgen. Hij zou in aanmerking komen voor allemaal fiscale voordelen, investeringsaftrek, zelfstandigenaftrek en ga zo maar door.



Dus daarom moeten wij zoveel betalen!, riep ze uit. Het is dus helemaal niet de vreselijke belastingdienst die dit doet! Hoe kan dit nou gebeuren, Henk?
Henk stond op, opende een kastdeur en haalde een grote stapel blauwe enveloppen tevoorschijn. Alle ongeopend. Ik kan het niet, zei hij. Ik kan er gewoon niet tegen.
Ik raadde aan om hulp te zoeken. Er zou vast wel een boekhouder of account in de familie zitten of in de kennissenkring.
Ik schaam me er zo voor, zei de man.
Ik stelde dat hij zich daar echt overheen moest zetten. En hij was niet de enige in het land.
Je kan het toch aan Joop vragen, opperde zij.



Ik wilde weer verder, had nog een paar adressen te gaan. En dus pakte ik mijn notitieblok uit mijn tas, zei hem dat ik binnen twee weken de eerste aangiften wilde zien en noteerde dit.
Als ik een paar biljetten binnen heb, stel ik een tijdschema met u vast. Maar eerst moet u een begin maken.
Het echtpaar knikte, het zou allemaal in orde komen. De vrouw bedankte me voor het bezoek en het waarschuwen. Ik schudde hun handen en vertrok.



Twee weken later was er nog niets binnen van de stukken die onze brave Henk had beloofd en dus klom ik in de telefoon. Ik kreeg de voicemail en sprak een waarschuwing in. Nog een week en als ik dan nog niets had, zou ik zijn dossier als afgedaan beschouwen.
Ook na een week had ik niets en de week erop ook niet.
Wel kon ik in het persoonsregister zien dat de mevrouw en het kindje waren vertrokken. Het paar gold nu als duurzaam gescheiden levend.
Een maand later ging er een deurwaarder langs om te plakken, er werd een datum voor de verkoop van de spulletjes vastgesteld.
Nog een maand later zag ik een lijst met faillissementen: het loodgieters-bedrijf stond bijna bovenaan.
===============================================

vrijdag 1 maart 2013

Straatnieuws

   Het is een prachtige lentedag als we net binnen de openslaande deuren van Café Marktzicht in Amersfoort van een mooi biertje genieten. De barkeeper heeft ons een mooi biertje aangeraden, maar we hebben besloten om eerst maar eens te genieten van een lentebok. Die kennen we, is gewoon erg lekker. Voor ons, dus echt buiten, staat een tafeltje waaraan twee klanten zitten die een stevige pot zitten te schaken. Smaak hebben de heren ook, allebei hebben ze een bokaal met trappist voor de neus staan. Het zonnetje staat op dit tafereeltje en op ons en we zitten heerlijk half weg te soezen.



   "Straatnieuws kopen, heren?" De bebaarde man laat zijn krantje zien aan de schakers. "Het is mijn laatste. Maken jullie me los?"
   "Wat heb je er in vredesnaam mee gedaan, man?" vraagt één van de schakers. "Heb je je reet eraan afgeveegd of zo."
   De bebaarde man moet er van giechelen, schudt zijn hoofd. "Het is echt mijn laatste!"
   De schaker vindt duidelijk dat het blaadje te vies is om aan te pakken en denkt na. Zijn tegenstander kijkt geamuseerd toe en ook wij zijn benieuwd naar de afloop.
   "Weet je wat, ik geef je twee euro op voorwaarde dat ik dat vieze ding niet hoef aan te pakken."
   De verkoper is duidelijk blij met dit idee, neemt de munt aan en salueert bijna; "Balleeft", zegt hij. "Heren! Fijn weekend!" En hij loopt het plein af met zijn krantje. 
   Vaag heb ik het idee dat dit een trucje is geweest, op deze manier kan hij dat ding tig keer verkopen.
 


   Een uurtje later, terwijl er al een revanche-potje wordt gespeeld, komt de verkoper langs op zijn fiets. Hij zwaait uitbundig naar de schakers en die zwaaien terug.
   Wij besluiten te verkassen, even een kijkje te nemen op de Hof. Als we het plein op komen, wijs ik mijn vrouw op een man, die met een vies gezicht een exemplaar van het Straatnieuws in de prullenbak stopt. 
====================================================